Rasstandaard

Aangepast per 27-01-2020

 

Nederlandse vertaling van de FCI-Standaard Nr. 118/29.10.2013/D GROSSER MÜNSTERLÄNDER VORSTEHHUND

Datum van publikatie van de geldende originele rasstandaard: 24-06-1987 Land van oorsprong: Duitsland

Gebruik: Overeenkomstig zijn doelmatigheid voor de jacht als veelzijdig inzetbare jachthond moet de Grote Münsterländer alle benodigde aanleg hebben, en voor alle vormen van jachtwerk in het veld, in het bos en in het water zowel voor als na het schot werkwillig bruikbaar zijn.

FCI Classificatie:
Rasgroep VII Voorstaande jachthonden
Sectie 1.2 continentale voorstaande jachthonden type spaniel, met werkproef

KORT HISTORISCH OVERZICHT


De historische ontwikkeling van de Grote Münsterlander gaat terug tot de wit-bonte vogelhond in de Middeleeuwen; via de drijf-en de kwartelhond ontwikkelde zich tenslotte de voorstaande hond in de 19e eeuw. De Grote Münsterlander behoort, net als de Kleine Münsterlander (Heidewachtel) en de Duitse Staande Langhaar, tot de familie van de langharige Duitse staande hondenrassen waarmee men tegen het eind van de negentiende eeuw planmatig begon te fokken. Toen de “Deutsch-Langhaar-Verein“ de kleur zwart definitief van de fok uitsloot, begon de in 1919 opgerichte Duitse ” Verein für die Reinzucht des langhaarigen schwarz-weissen Münsterländer Vorstehhundes ” met de fokkerij van de zwart-witte Langhaar. Na registratie van alle in West- Münsterland en Nedersaksen nog aanwezige restanten van deze inheemse Langhaarstam in één “Urliste” begon de vereniging in 1922 met de planmatige fokkerij van Grote Münsterlanders. Op de oorspronkelijke lijst staan 83 honden. Nakomelingen van combinaties van volgens deze lijst geregistreerde Grote Münsterlanders werden in het Zuchtbuch Große Münsterländer (ZGM) ingeschreven. De vereniging die het stamboek beheert is het Verband Große Münsterländer e.V. (VGM), thans bestaande uit acht zelfstandige onderafdelingen (Landesgruppen). Het VGM is lid van het Verband für das Deutsche Hundewesen (VDH) en van het Jagdgebrauchshundverband (JGHV).

TOTAALBEELD

Krachtige, gespierde lichaamsbouw bij een sierlijk elegant totaalbeeld. Intelligente en adellijke expressie. Droge belijningen.

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN

Lichaamslengte en schofthoogte moeten zo mogelijk gelijk zijn. De lichaamslengte mag de schofthoogte 2 cm overschrijden.

GEDRAG EN KARAKTER

De belangrijkste eigenschappen zijn gehoorzaamheid, leerbaarheid en betrouwbare bruikbaarheid voor de jacht, in het bijzonder na het schot. Karakter levendig zonder nervositeit.

HOOFD

Edel en langgestrekt met verstandige expressie, goed ontwikkelde kaakspieren en geringe stop.
Neus: neusrug recht met uitgesproken zwarte neusspiegel.

Voorsnuit: krachtig, lang en voor het gebruik goed gevormd en ontwikkeld.
Lippen: lippen niet overhangend.
Gebit: krachtig en volledig (42 gebitselementen) met goed ontwikkelde hoektanden; onberispelijk scharend gebit.
Ogen: hoe donkerder hoe beter. Oogleden die de oogbol goed omsluiten en goed gesloten kunnen worden.
Behang: breed, tamelijk hoog aangezet, met afgeronde punten, goed aanliggend.

HALS

Krachtig, goed gespierd, edel gewelfd.

LICHAAM

Schouder: middelmatig hoog, lang, goed gespierd.
Rug: kort, vast, recht.
Lendenen: goed ontwikkelde lendenpartij, door sterke bespiering beschermd.
Croupe: lang, breed, slechts licht hellend, goed bespierd. Borst: van voren gezien breed, van opzij gezien diep met duidelijke voorborst.
Onderbelijning en buik: Licht opgetrokken, strak, slank, flanken kort en hoog aangezet.

Staart: horizontaal of licht opwaarts gedragen. Van de zijkant gezien zonder knik de ruglijn volgend.

LEDEMATEN

Voorhand: recht, sterk en goed bespierd. Correcte hoekingen. Schouders: goed tegen de ribben aanliggende schouderbladen. Opperarm: recht, sterk en goed bespierd. Voorvoetwortelgewricht: veerkrachtig.

Voorvoeten: matig lang en rond, met goed gesloten tenen; geen wolfsklauwen. Achterhand: krachtige en droge bespiering; loodrechte stand van de achterbenen. Correcte hoeking van knie- en spronggewrichten.
Achtervoeten: zoals de voorvoeten. Geen wolfsklauwen.

GANGWERK

Stapvoets en in draf een verend gangwerk, met ruime pas en voor goed uitgrijpend. In galop veerkrachtig, sierlijk, met de benodigde stuwing vanuit de achterhand en ruime sprong.

HUID


Strak aanliggend.

BEHARING

Beharing: lang en dicht, doch sluik, niet gekruld of open, aangezien dit bij het gebruik voor de jacht hinderlijk is. Typische langhaar. Het haar moet zowel bij de reu als ook bij de teef aan de achterzijde van voor- en achterbenen bijzonder lang en dicht zijn (goede bevedering). Ook aan de staart moet het haar bijzonder lang zijn. De langste beharing moet zich ongeveer in het midden van de staart bevinden.

Het beharing van de oren moet lang zijn (goede franjevorming) en duidelijk over de onderkant van het oor heen hangen (geen lederbehang). Verder is de beharing van het hoofd kort en aanliggend.

Haarkleur: Wit met zwarte platen en stippen, of zwart-schimmel. Hoofd zwart, eventueel met witte snuit of bles.

GROOTTE EN GEWICHT

Schofthoogte (stokmaat) reuen 60- 65 cm., teven 58- 63 cm. (+ 2cm is togestaan zowel bij reuen als bij teven) Gewicht: ongeveer 30 kg .

FOUTEN:

Iedere afwijking van bovengenoemde punten moet als fout gezien worden.
De beoordeling moet in de juiste verhouding tot de graad van de afwijking staan.
* Te brede schedel, te diepe stop, te korte voorsnuit.
* Ramsneus, snoekneus, ontbrekend pigment, geheel of slechts stippen.
* Losse of overhangende lippen.
* Lichte gebitsfouten: tanggebit, dubbele P1, ontbreken van een- of tweemaal een P1 resp. M3 (maximaal 2 elementen)
* Te lichte ogen, zichtbaar rood bindvlies, niet goed aangesloten oogleden.
* Laag aangezette of afstaande oren, te korte oren, open gedragen oren.
* Hals te kort, te lang, te dik, te dun, losse keelhuid.
* Schouder te laag, te kort.
* Rug te lang, doorgezakte rug, karperrug.
* Lendenen zwak bespierd, overgang naar croupe niet harmonisch, overbouwd.
* Croupe kort, smal, sterk hellend. * Borst tonvormig, smalle borst, niet diep genoeg, onvoldoende voorborst.
* Buik te sterk opgetrokken, te diep aangezet.
* Staart zijwaarts gedragen, naar boven opgerold, knikstaart, krulstaart.
* Voorhand: Te steile hoeking, uitstaande of uitdraaiende ellebogen, te slappe voetwortelgewrichten, te nauwe of te wijde stand.
* Achterhand: Te steile hoeking, koehakkig of O-benen, te nauwe of te wijde stand.
* Ronde kattevoeten, lange hazevoeten, spreidvoeten, te nauwe of te wijde stand van de tenen.
* Stap en draf: kort, stijf, trippelend. Galop: korte, stijve sprong, te weinig stuwing.

UITSLUITENDE FOUTEN

* Agressief of angstig
* Witte neusspiegel
* Entropion, ectropion
* Bovenvoorbijtend gebit, ondervoorbijtend gebit, kruisgebit, ontbreken van snijtanden of hoektanden, ontbreken van molaren of premolaren (behalve tot maximaal 2 P1 en M3)

* Kleuren die niet voldoen aan de rasstandaard
* Honden boven of onder de maat.
* Schotschuwheid, iedere graad van schotgevoeligheid, angst voor levend wild, angstbijter, angst voor vreemde mensen.

N.B.

  •   Reuen moeten twee zichtbaar normale, goed in het scrotum liggende teelballen vertonen.

  •   Voor de fokkerij mogen uitsluitend functionele, klinische gezonde , rastypische honden gebruikt worden

     


    Filu (Tobor) vom Flörbach